KEER NEGATIVITEIT DOOR JOUW BEGRIP
Negatief gedrag dat wordt vertoond in een ongelijkwaardige situatie (zoals door een zieke persoon, een klein kind, een puber of een oudere) komt in veel gevallen voort uit een (gedeeltelijk en/of tijdelijk) verlies van autonomie. De zieke, het kind, de oudere kan iets nog niet of niet meer en is daar gefrustreerd over. Om als ouder van jonge kinderen of pubers en als mantelzorger om te kunnen gaan met negatief gedrag heb je veel geduld en begrip nodig. JONI ontwikkelde een systeem waarbij je met het stellen van 3 (inwendige) vragen het negatieve gedrag van de ander kunt keren of in ieder geval het effect dat het op jou heeft te minimaliseren.
Vraag 1 - wat voor emotie roept het negatieve gedrag van de ander bij mij op?
Vraag 2 - is het negatieve gedrag van de ander een directe reactie op zijn/haar verlies van autonomie?
Van verlies van autonomie is sprake als iemand niet zelf in staat is om in een bepaalde situatie te doen wat hij/zij graag zou willen, als gevolg van een eigen lichamelijke of geestelijke beperking of door verhindering door een andere persoon of door externe omstandigheden, |
Vraag 3 -a- als het antwoord op vraag 2 'ja' is, vraag jezelf dan af of jij deel of schuld hebt in het verlies van autonomie en/of je ervoor kunt zorgen dat de autonomie wordt hersteld.
Als het antwoord op deze vraag 3-a- 'ja' is, dan overleg je met jezelf en/of met de ander hoe de autonomie kan worden hersteld. Doe dit liefst zo snel mogelijk, zodat het negatieve gedrag zijn bestaansrecht verliest én beide partijen met een begrepen gevoel achterblijven. Vraag 3 -b- als het antwoord op vraag 2 'ja' is (verlies van autonomie) en op vraag 3-a 'nee' (waar jij geen rol in speelt en niets aan kunt veranderen), dan toon je begrip voor het verlies van autonomie en benoem je vanuit dit begrip de emotie die je kreeg door het gedrag (vraag 1). De ander heeft deze emotie immers ook gezien/gevoeld en het gevaar is dat de ander weer op deze emotie gaat reageren, zodat het een 'eigen leven' gaat leiden waar je niet meer uitkomt. Blijf je bewust dat het verlies van autonomie van de ander buiten jouw invloedsfeer ligt. De ander heeft er niets aan als jij zijn/haar gevoel beantwoord met een eigen gevoel van tekortkoming, maar heeft juist een positief krachtige opstelling nodig. Als je het probleem bij de ander laat, kun je door jouw positieve kracht en opstelling het negatieve gedrag keren.
Vraag 3 -c- als je vraag 2 met nee' hebt beantwoord: benoem je de emotie die je door het negatieve gedrag van de ander kreeg (vraag 1) en geef je je grenzen aan. Het negatieve gedrag van de ander komt dan immers voort uit een automatische reflex of is een reactie op andere omstandigheden of mensen, waar jij geen verantwoordelijkheid voor hoeft te voelen. De kans is groot dat de persoon in kwestie je dankbaar is voor deze eerlijke en duidelijke opstelling, want niemand wil iemand anders opzettelijk negatief bejegenen.
|
Voorbeeld 1: Mijn oude moeder klaagt, omdat ik niet de goede boodschappen voor haar heb gedaan. Ik voel boosheid opkomen, omdat ik mijn best heb gedaan en zij nauwelijks instructies had gegeven (vraag 1). Ik vraag mij af of mijn moeder verlies heeft van autonomie (vraag 2): mijn moeder kan zelf geen boodschappen meer doen, terwijl ze dat graag zou willen. Het antwoord op vraag 2 is dus 'ja'. Ik vraag mij dus af of ik ervoor kan zorgen dat zij weer zelf boodschappen kan gaan doen in de buurtwinkel (vraag 3-a). Het antwoord is 'nee', dus ik toon haar (stilzwijgend of openlijk) mijn begrip voor het feit dat ze gefrustreerd is dat ze niet meer zelf boodschappen kan doen. Ik geef haar wel aan dat ik boosheid voel als zij mij verwijt niet de goede boodschappen te doen, terwijl ik mijn best voor haar doe in mijn toch al drukbezette leven. We overleggen samen hoe we ervoor kunnen zorgen dat dit niet weer gebeurt (dus bijv. duidelijkere instructies voor de boodschappen, een online boodschappendienst of ingehuurde externe hulp bij de boodschappen) (vraag 3-b).
Voorbeeld 2: Mijn peuter stort zich in een woedeaanval op de grond, terwijl ik hem probeer aan te kleden om op tijd bij de peuterspeelzaal te zijn. Ik voel afwisselend machteloosheid, ongeduld en woede (vraag 1). Ik vraag mij af of hij verlies heeft van autonomie (vraag 2): mijn peuter kan zich nog niet zelf snel en goed aankleden, terwijl hij dat wel wil. Het antwoord op vraag 2 is dus 'ja'. Ik vraag mij af of ik ervoor kan zorgen dat deze autonomie wordt hersteld (vraag 3-b). Het antwoord is 'ja'. Ik kan immers in het vervolg iets eerder opstaan om mijn peuter de kans te geven zichzelf aan te kleden. Ik hoef dan alleen nog de 'finishing touch' te doen en we zijn op tijd en verzorgd bij de peuterspeelzaal.
Voorbeeld 3: Mijn zieke buurman begint als ik binnenkom om een praatje te maken gelijk te foeteren dat mijn kinderen op straat teveel lawaai hebben gemaakt toen hij probeerde om overdag in zijn leunstoel voor het raam te slapen. Ik voel irritatie en machteloosheid opkomen, omdat ik vind dat hij niet kan verwachten dat mijn kinderen overdag op straat stil zijn (vraag 1). Ik vraag mij af of het gefoeter van de buurman ziet op verlies van autonomie (vraag 2). Het antwoord op deze vraag is 'nee' (vraag 3-c), want hoewel de buurman zonder twijfel door zijn ziekte in zijn autonomie is beperkt, kun je het niet overdag in de leunstoel een dutje kunnen doen toch nauwelijks verlies van autonomie noemen. De buurman heeft vele andere keuzes, namelijk slapen op een andere tijd, op een andere plek of met oordoppen in. Daarbij is hij niet afhankelijk van het wel of niet lawaai maken door mijn kinderen. Ik vertel dit dan ook eerlijk aan de buurman.
Voorbeeld 2: Mijn peuter stort zich in een woedeaanval op de grond, terwijl ik hem probeer aan te kleden om op tijd bij de peuterspeelzaal te zijn. Ik voel afwisselend machteloosheid, ongeduld en woede (vraag 1). Ik vraag mij af of hij verlies heeft van autonomie (vraag 2): mijn peuter kan zich nog niet zelf snel en goed aankleden, terwijl hij dat wel wil. Het antwoord op vraag 2 is dus 'ja'. Ik vraag mij af of ik ervoor kan zorgen dat deze autonomie wordt hersteld (vraag 3-b). Het antwoord is 'ja'. Ik kan immers in het vervolg iets eerder opstaan om mijn peuter de kans te geven zichzelf aan te kleden. Ik hoef dan alleen nog de 'finishing touch' te doen en we zijn op tijd en verzorgd bij de peuterspeelzaal.
Voorbeeld 3: Mijn zieke buurman begint als ik binnenkom om een praatje te maken gelijk te foeteren dat mijn kinderen op straat teveel lawaai hebben gemaakt toen hij probeerde om overdag in zijn leunstoel voor het raam te slapen. Ik voel irritatie en machteloosheid opkomen, omdat ik vind dat hij niet kan verwachten dat mijn kinderen overdag op straat stil zijn (vraag 1). Ik vraag mij af of het gefoeter van de buurman ziet op verlies van autonomie (vraag 2). Het antwoord op deze vraag is 'nee' (vraag 3-c), want hoewel de buurman zonder twijfel door zijn ziekte in zijn autonomie is beperkt, kun je het niet overdag in de leunstoel een dutje kunnen doen toch nauwelijks verlies van autonomie noemen. De buurman heeft vele andere keuzes, namelijk slapen op een andere tijd, op een andere plek of met oordoppen in. Daarbij is hij niet afhankelijk van het wel of niet lawaai maken door mijn kinderen. Ik vertel dit dan ook eerlijk aan de buurman.
"Let steeds goed op jouw eigen balans. Je kunt andermans dorst niet lessen met een leeg glas." |